een erfgoed van ijzer en steenkool
De streek rond Montceau-les-Mines en Blanzy, in het zuiden van de Bourgogne, ademt industriële geschiedenis.
Eeuwenlang haalden mensen hier rijkdom uit de bodem: eerst ijzer, later steenkool.
Tot op de dag van vandaag kun je op diverse plekken nog de sporen zien van dit harde, indrukwekkende verleden.
De regio Montceau-les-Mines, Blanzy en Perrecy-les-Forges is diep geworteld in de mijnbouwgeschiedenis van Frankrijk.
Montceau-les-Mines is zelfs naar de mijnen vernoemd: de stad groeide letterlijk uit de grond.
Het is de jongste gemeente van het departement Saône-et-Loire.
Deze streek is rijk aan verhalen die in steen en staal zijn geschreven.
Van middeleeuwse monniken die ijzer smolten tot moderne mijnwerkers die diep de aarde in gingen
— overal zie je sporen van dit verleden.
De mijnbouwgeschiedenis van Montceau-les-Mines, Blanzy en Perrecy-les-Forges
IJzerwinning in de Middeleeuwen
Lang voordat steenkool de boventoon voert, wordt in deze streek al ijzererts gewonnen. Vanaf de Keltische tijd (vóór Christus) tot in de Middeleeuwen halen ambachtslieden ijzererts uit de grond, onder meer in het Mâconnais, de Morvan en het gebied rond Perrecy-les-Forges.
Perrecy-les-Forges: monniken met metaalambities
In Perrecy-les-Forges speelt het benedictijnse klooster een sleutelrol in de lokale ijzerbewerking. De prieuré, gesticht in 876 en afhankelijk van de abdij van Saint-Benoît-sur-Loire, is eeuwenlang een religieus en economisch centrum.
Rond 1634 bouwen de monniken een kleine werkplaats met twee vuurplaatsen, aangedreven door waterkracht. Daarmee verwerken ze lokaal ijzererts tot ruwijzer. Deze onderneming markeert het begin van een vroege industriële traditie in het dorp.
In de 18e en vroege 19e eeuw breiden privé-eigenaars de installaties verder uit, maar rond het midden van de 19e eeuw komt de productie hier stil te liggen. De naam “Perrecy-les-Forges” verwijst nog altijd naar deze bloeiperiode.
Een eeuwenoude kerk en voormalige smederijgebouwen herinneren nog aan de rol van de monniken in dit metaalverleden.
De opkomst van de steenkoolmijnen in Montceau en Blanzy
Aan het begin van de Industriële Revolutie (tweede helft 18e eeuw) bestaat ‘Montceau’ uit slechts een paar boerderijen en een herberg.
In de eerste helft van de 19e eeuw verandert alles: de ondergrond van Blanzy en Montceau bleek rijk aan steenkool — de brandstof van de Industriële Revolutie.
In de jaren 1820 kiest de mijnbouwmaatschappij ervoor zich langs het Canal du Centre te vestigen, destijds de belangrijkste verbindingsroute voor steenkooltransport.
Het aantal mijnschachten, werkplaatsen en fabrieken neemt toe en de economie bloeit.
De Chagots: een familie aan het hoofd van de kolenmijnen
De familie Chagot, eigenaar van de fabrieken in Le Creusot, staat vooral bekend als de grondlegger van Montceau-les-Mines. Jules Chagot richt in 1833 de Compagnie des Mines de Houille de Blanzy op. Deze onderneming legt grootschalige infrastructuur aan: schachten, transportlijnen en kolenwinningsinstallaties.
De ontwikkeling van de mijnbouw en de stad Montceau-les-Mines is decennialang onlosmakelijk verbonden met de familie Chagot. Dit leidde tot een explosieve groei van werkgelegenheid en bevolking. Er ontstond behoefte aan een stad voor mijnwerkers en hun gezinnen.
De stad Montceau-les-Mines
Montceau-les-Mines wordt in 1856 officieel gesticht en groeit, samen met Blanzy, razendsnel uit tot een belangrijk mijnbouwcentrum. Hele wijken voor mijnwerkers worden gebouwd, en het landschap verandert definitief door de komst van terrils (steenbergen) en industriële gebouwen.
Dankzij de aanleg van het Canal du Centre in 1783, dat de Saône met de Loire verbindt, wordt transport over water mogelijk. Wat volgt is een ware explosie van activiteit:
- De Compagnie des Mines de Blanzy bouwt tientallen schachten.
- Duizenden mensen komen hier werken, uit de regio, maar ook uit andere delen van Frankrijk en Europa. Met name uit Polen komen relatief veel arbeiders.
- Er ontstaan mijnwerkerswijken met scholen, kerken en medische voorzieningen.
- Er worden spoorlijnen speciaal voor de mijnbouw aangelegd.
- Montceau groeit van een boerendorp uit tot een stad met 2.300 inwoners in 1856.
Het leven in de mijn
Mijnwerkers werkten in tweetallen. Per dag moeten ze veertien kolenwagens vullen. Minder wagens betekent minder loon. Eerst moest de kleine galerij verder worden uitgegraven door de steenkool voor de mijnwerkers af te graven, vervolgens de steenkool aan de zijkanten en tenslotte moesten ze de steenkool boven hun hoofd verwijderen.
De wagens moeten in vier uur gevuld zijn; de overige uren worden besteed aan het uitgraven van nieuwe galerijen. In een galerij van 100 meter werken ongeveer twaalf tweetallen.
Vrouwen mochten niet ondergronds werken. Zij werken bovengronds, terwijl kinderen van 12 tot 14 jaar wél ondergronds kolenwagens moeten vervoeren.
Later worden paarden ingezet om kolenwagens te trekken. Deze werkpaarden verbleven vaak tien tot twaalf jaar onafgebroken in de mijn. Daarna gingen ze naar het slachthuis. Het laatste paard verliet in 1969 de mijn.
Mijnrampen en menselijke tol
Mijnrampen en menselijke tol
De bloei van de mijnbouw bracht niet alleen voorspoed, maar ook grote gevaren. Door methaan (grisou), stofexplosies en instortingen vonden er diverse rampen plaats waarbij tientallen mijnwerkers omkwamen.
Enkele beruchte rampen:
- Puits Sainte-Eugénie (Cinq-Sous): In 1895 eiste een zware grisou-explosie het leven van 28 mijnwerkers. Eerdere rampen in 1851, 1853, 1867 en 1872 kostten al tientallen mensenlevens.
- Puits Plichon: In 1958 kwamen 22 arbeiders om het leven bij een van de laatste grote grisou-explosies in de streek.
Deze tragedies leidden tot strengere veiligheidsmaatregelen, de oprichting van reddingsteams en maatschappelijke discussie over arbeidsomstandigheden. Elk jaar worden de slachtoffers herdacht, onder andere bij het museum in Blanzy. In Montceau-les-Mines staat aan de Quai Gauthey een indrukwekkend beeld ter nagedachtenis aan de omgekomen mijnwerkers.
Sociale onrust
In 1899 breekt een grote staking uit tegen de paternalistische arbeidsregels.
Aan het begin van de 20e eeuw neemt de sociale onrust verder toe. De grote mijnwerkersstakingen laten een blijvende indruk achter op de stad en haar inwoners.
Het einde van de steenkoolmijnen
Vanaf de jaren 50 begint de steenkoolwinning in dagbouwgroeven. De ondergrondse mijnbouw kwomt in 1992 definitief tot een einde.
Musée de la Mine in Blanzy
Voormalige mijnwerkers en lokale instanties beseften dat veel materiaal snel verloren zou gaan als het niet werd veiliggesteld. Daarom werd in Blanzy een mijnmuseum opgericht op de oude mijnsite van Puits Saint-Claude. Na jaren van voorbereiding opende het museum in 1978 zijn deuren.
Wil je deze geschiedenis écht voelen? Breng dan een bezoek aan het Musée de la Mine. Een gids leidt je door de authentieke kleedkamers, werktuigen, liften, lampen en gereedschap. Je ervaart hoe zwaar het leven van mijnwerkers was. Tijdens de rondleiding bezoek je nagebouwde galerijen en zie je de technologische evolutie van de mijnbouw.
Vele vrijwilligers zetten zich dagelijks in om de machines te onderhouden — alles werkt nog. Tijdens elke rondleiding wordt een machine gedemonstreerd, inclusief het oorverdovende geluid dat de mijnwerkers dag in, dag uit moesten aanhoren.
Het museum is een tevens eerbetoon aan de duizenden mannen en hun families die zich inzetten voor de energievoorziening van Frankrijk. Jaarlijks worden er herdenkingen gehouden voor de slachtoffers van de mijnrampen.
Musée de la Mine, Puits Saint Claude, 34 rue du Bois Clair, 71450 Blanzy
https://www.musee-mine-blanzy.fr
meest recente blogs van zuidbourgogne.nl
Mont Grémoi: een wandeling over graniet, bronnen en tijd
Chapaize: een dorp tussen heuvels, bossen en eeuwenoude wegen
Van Chapaize naar Lancharre; een wandeling waarbij je zowel natuur als historie tegenkomt
Hoe een dolle wolf in 1775 dood en paniek zaait in de Bourgogne
De Rando Vigne: een leerzame wandeling door de wijngaarden
Semur-en-Brionnais: feodale wortels en romaanse pracht
De legendarische pastoor van Chapaize
Villa Perrusson: een villa als visitekaartje
Adel, geloof en verval: het verborgen leven van Lancharre
Marguerite Thibert: stille kracht achter het feminisme van de twintigste eeuw
Saint-Martin de Chapaize: een echo van de romaanse kunst